Chapter 22: Vocabulary - Work Environment (Werkomgeving)

Introduction

Whether you are looking for a job, currently employed, or discussing work-related topics, having the right vocabulary is essential. This chapter focuses on B1-level terms related to the work environment (de werkomgeving), job applications (sollicitaties), meetings (vergaderingen), and general office life.

Jobs and Professions (Banen en Beroepen)

het werk: work, job
de baan (banen): job(s), position(s)
een vaste baan: a permanent job
een tijdelijke baan: a temporary job
parttime/fulltime baan: part-time/full-time job
het beroep (beroepen): profession(s), occupation(s)
de carriëre: career
werken: to work
de werkgever: employer
de werknemer: employee
de collega (collega's): colleague(s)
de baas / de chef / de manager / de leidinggevende: boss / chief / manager / supervisor
het bedrijf (bedrijven): company(-ies), business(es)
de afdeling: department
het kantoor (kantoren): office(s)
de functie: function, position, role

Example Sentences:

Wat voor werk doe jij? / Wat is jouw beroep? (What kind of work do you do? / What is your profession?)
Ik zoek een nieuwe baan. (I am looking for a new job.)
Mijn collega's zijn erg aardig. (My colleagues are very nice.)
Hij werkt bij een groot internationaal bedrijf. (He works at a large international company.)

Job Applications (Sollicitaties)

solliciteren (naar/op een baan): to apply (for a job)
de sollicitatie: (job) application
de vacature: vacancy, job opening
de sollicitatiebrief / de motivatiebrief: application letter / cover letter
het cv (curriculum vitae): CV, resume
het sollicitatiegesprek: job interview
de ervaring: experience
werkervaring: work experience
de vaardigheid (vaardigheden): skill(s)
de opleiding: education, training
aangenomen worden: to be hired
afgewezen worden: to be rejected

Example Sentences:

Ik heb gisteren gesolliciteerd op een interessante vacature. (Yesterday I applied for an interesting vacancy.)
Je moet een sollicitatiebrief en je cv opsturen. (You need to send an application letter and your CV.)
Morgen heb ik een sollicitatiegesprek. (Tomorrow I have a job interview.)
Zij heeft veel ervaring in deze sector. (She has a lot of experience in this sector.)

Meetings and Office Life (Vergaderingen en Kantoorleven)

de vergadering: meeting
vergaderen: to have a meeting
de agenda: agenda (for a meeting); diary/planner
het onderwerp (onderwerpen): topic(s), subject(s)
de deelnemer: participant
de voorzitter: chairperson
de notulen (plural): minutes (of a meeting)
notuleren: to take minutes
het overleg: consultation, discussion
de afspraak (afspraken): appointment(s), agreement(s)
een afspraak maken/plannen: to make/schedule an appointment
het project (projecten): project(s)
de deadline: deadline
samenwerken: to cooperate, to work together
de taak (taken): task(s)
verantwoordelijk (voor): responsible (for)
de verantwoordelijkheid: responsibility
het salaris / het loon: salary / wage
de werktijden: working hours
pauze nemen: to take a break
de lunchpauze: lunch break
het bureau: desk
de computer, de laptop, de telefoon: computer, laptop, phone (see Chapter 19)
e-mailen, bellen: to email, to call (see Chapter 19)

Example Sentences:

De vergadering begint om 10 uur. (The meeting starts at 10 o'clock.)
Wat staat er op de agenda voor vandaag? (What is on the agenda for today?)
We moeten goed samenwerken om het project op tijd af te krijgen. (We need to cooperate well to finish the project on time.)
De deadline voor dit rapport is vrijdag. (The deadline for this report is Friday.)
Wie is verantwoordelijk voor deze taak? (Who is responsible for this task?)

This vocabulary set provides the basic terms needed to discuss work environments, job seeking, meetings, and daily office routines at a B1 level. Focus on terms related to your own situation (applying for jobs, daily tasks, meeting participation) to make them more relevant and easier to remember.