A: Ik vind dat deze stad te druk is. B: Ja, dat vind ik ook. Er zijn te veel auto's. C: Ik ben het daar niet mee eens. Ik hou juist van de drukte. D: Klopt, het is druk, maar er is ook veel te doen.
A: Zullen we morgen gaan zwemmen? B: Ja, leuk! Goed idee. C: Nee, liever niet. Ik heb geen zin om te zwemmen. D: Hmm, ik weet het niet. Misschien kunnen we beter gaan wandelen?
A: Volgens mij is dit de beste oplossing. B: Precies. Ik ben het helemaal met je eens. C: Ik denk daar anders over. Volgens mij moeten we optie B kiezen. D: Ik twijfel. Beide opties hebben voordelen.