Ik moet vandaag veel regelen in de stad. Eerst ga ik naar het postkantoor om een pakket te versturen. Ik moet ook postzegels kopen.
Daarna moet ik geld opnemen bij de bank. Gelukkig is er een geldautomaat dichtbij.
Vervolgens ga ik naar de bibliotheek om boeken terug te brengen en nieuwe te lenen.
Vanmiddag heb ik een afspraak bij het gemeentehuis. Ik moet mijn paspoort vernieuwen en een formulier invullen.
Op de terugweg doe ik boodschappen bij de supermarkt. Ik heb brood, melk en groenten nodig.
Als ik nog tijd heb, ga ik even naar de boekwinkel.
Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Ik moet medicijnen ophalen. De openingstijden van het museum staan op de website.