Ik heb gisteren hard gewerkt. Heb jij vandaag ook gewerkt? Nee, ik heb vandaag niet gewerkt. Ik heb Nederlands geleerd.
Hij heeft een nieuwe fiets gekocht. Zij heeft een lange brief geschreven.
Wij hebben koffie gedronken en een boek gelezen. Hebben jullie de film al gezien? Ja, wij hebben die film gisteren gezien.
Zij hebben lang in het buitenland gewoond. Ik heb mijn huiswerk gemaakt. Heeft de leraar de toetsen al nagekeken? Nee, hij heeft de toetsen nog niet nagekeken.
Wat heb je dit weekend gedaan?