Ik heb gisteren moeten werken. Het was erg druk. Heb jij je huiswerk moeten maken? Ja, ik heb het gisteravond moeten doen.
Hij heeft de trein niet kunnen halen. Hij was te laat vertrokken.
Zij heeft vorige week niet mogen uitgaan van haar ouders.
Wij hebben het antwoord niet kunnen vinden. Hebben jullie het probleem kunnen oplossen? Nee, we hebben het niet kunnen doen.
Zij heeft altijd al piano willen spelen. Ik heb vroeger nooit computerspelletjes mogen spelen.
Wat heb je gisteren willen doen? Ik heb willen uitslapen, maar de telefoon ging.
Hij heeft niet willen komen.